bezevert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·ze·vert

Werkwoord

vervoeging van
bezeveren

bezevert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezeveren
    • Jij bezevert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezeveren
    • Hij bezevert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bezeveren
    • Bezevert! 

Gangbaarheid