bewilligt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·wil·ligt

Werkwoord

vervoeging van
bewilligen

bewilligt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bewilligen
    • Jij bewilligt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bewilligen
    • Hij bewilligt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bewilligen
    • Bewilligt! 

Gangbaarheid