betaam

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·taam

Werkwoord

vervoeging van
believen

betaam

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van believen
    • Ik betaam. 
  2. gebiedende wijs van believen
    • Betaam! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van believen
    • Betaam je?  [1]
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen