bestijg

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·stijg

Werkwoord

vervoeging van
bestijgen

bestijg

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bestijgen
    • Ik bestijg. 
  2. gebiedende wijs van bestijgen
    • Bestijg! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bestijgen
    • Bestijg je?