bespuwt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·spuwt

Werkwoord

vervoeging van
bespuwen

bespuwt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bespuwen
    • Jij bespuwt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bespuwen
    • Hij bespuwt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bespuwen
    • Bespuwt! 

Gangbaarheid