bespringt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·springt

Werkwoord

vervoeging van
bespringen

bespringt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bespringen
    • Jij bespringt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bespringen
    • Hij bespringt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bespringen
    • Bespringt!