bespringt
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·springt
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bespringen |
bespringt
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bespringen
- Jij bespringt.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bespringen
- Hij bespringt.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bespringen
- Bespringt!