bespeurt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·speurt

Werkwoord

vervoeging van
bespeuren

bespeurt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bespeuren
    • Jij bespeurt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bespeuren
    • Hij bespeurt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bespeuren
    • Bespeurt!