besnuffelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·snuf·felt

Werkwoord

vervoeging van
besnuffelen

besnuffelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van besnuffelen
    • Jij besnuffelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van besnuffelen
    • Hij besnuffelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van besnuffelen
    • Besnuffelt!