besluipt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·sluipt

Werkwoord

vervoeging van
besluipen

besluipt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van besluipen
    • Jij besluipt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van besluipen
    • Hij besluipt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van besluipen
    • Besluipt!