besla

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·sla

Werkwoord

vervoeging van
beslaan

besla

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beslaan
    • Ik besla. 
  2. gebiedende wijs van beslaan
    • Besla! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beslaan
    • Besla je? 
  4. aanvoegende wijs van beslaan