beschoeit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·schoeit

Werkwoord

vervoeging van
beschoeien

beschoeit

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beschoeien
    • Jij beschoeit. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beschoeien
    • Hij beschoeit. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van beschoeien
    • Beschoeit! 

Gangbaarheid