bescheurt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·scheurt

Werkwoord

vervoeging van
bescheuren

bescheurt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bescheuren
    • Jij bescheurt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bescheuren
    • Hij bescheurt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bescheuren
    • Bescheurt!