beschaam

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·schaam

Werkwoord

vervoeging van
beschamen

beschaam

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beschamen
    • Ik beschaam. 
  2. gebiedende wijs van beschamen
    • Beschaam! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beschamen
    • Beschaam je?