benutzen

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Duits

Uitspraak
  • IPA: /bəˈnʊʦən/
Woordafbreking
  • be·nut·zen
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
benutzen
/bəˈnʊʦən/
benutzte
/bəˈnʊʦtə/
benutzt
/bəˈnʊʦt/
volledig

Werkwoord

benutzen

  1. gebruiken