bemin

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·min

Werkwoord

vervoeging van
beminnen

bemin

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beminnen
    • Ik bemin. 
  2. gebiedende wijs van beminnen
    • Bemin! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beminnen
    • Bemin je?