beloopt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·loopt

Werkwoord

vervoeging van
belopen

beloopt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van belopen
    • Jij beloopt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van belopen
    • Hij beloopt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van belopen
    • Beloopt!