beloof

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·loof

Werkwoord

vervoeging van
beloven

beloof

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beloven
    • Ik beloof. 
  2. gebiedende wijs van beloven
    • Beloof! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beloven
    • Beloof je? 
     Waar we naartoe gaan beslissen we nog altijd samen. Het wordt in elk geval een leuke vakantie. Dat beloof ik je.[1]

Verwijzingen