belegden
Uiterlijk
- be·leg·den
| vervoeging van |
|---|
| beleggen |
belegden
- meervoud verleden tijd van beleggen
- Wij belegden.
- Jullie belegden.
- Zij belegden.
- Wij belegden.
- Het woord belegden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.