belastte
Uiterlijk
- be·last·te
vervoeging van |
---|
belasten |
belastte
- enkelvoud verleden tijd van belasten
- Ik belastte.
- Jij belastte.
- Hij, zij, het belastte.
- Ik belastte.
- ▸ De derde tree van boven die kraakte, een bobbel in het tapijt van de overloop die een vreemd geluid maakte als je er met je volle gewicht op ging staan, het middenstuk van de trapleuning dat piepte als je het te veel belastte.[1]
- Het woord belastte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.