bekwijlt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·kwijlt

Werkwoord

vervoeging van
bekwijlen

bekwijlt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bekwijlen
    • Jij bekwijlt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bekwijlen
    • Hij bekwijlt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bekwijlen
    • Bekwijlt! 

Gangbaarheid