beknibbelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·knib·belt

Werkwoord

vervoeging van
beknibbelen

beknibbelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beknibbelen
    • Jij beknibbelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beknibbelen
    • Hij beknibbelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van beknibbelen
    • Beknibbelt!