bekladdert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·klad·dert

Werkwoord

vervoeging van
bekladderen

bekladdert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bekladderen
    • Jij bekladdert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bekladderen
    • Hij bekladdert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bekladderen
    • Bekladdert! 

Gangbaarheid