bejammert
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·jam·mert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
bejammeren |
bejammert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bejammeren
- Jij bejammert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bejammeren
- Hij bejammert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bejammeren
- Bejammert!