begaffelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·gaf·felt

Werkwoord

vervoeging van
begaffelen

begaffelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van begaffelen
    • Jij begaffelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van begaffelen
    • Hij begaffelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van begaffelen
    • Begaffelt!