badineert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ba·di·neert

Werkwoord

vervoeging van
badineren

badineert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van badineren
    • Jij badineert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van badineren
    • Hij badineert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van badineren
    • Badineert!