baandert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • baan·dert

Werkwoord

vervoeging van
baanderen

baandert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van baanderen
    • Jij baandert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van baanderen
    • Hij baandert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van baanderen
    • Baandert! 

Gangbaarheid