autoriseert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • au·to·ri·seert

Werkwoord

vervoeging van
autoriseren

autoriseert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van autoriseren
    • Jij autoriseert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van autoriseren
    • Hij autoriseert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van autoriseren
    • Autoriseert!