autoreden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • au·to·re·den

Werkwoord

vervoeging van
autorijden

autoreden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van autorijden
    • ...dat wij autoreden. 
    • ...dat jullie autoreden. 
    • ...dat zij autoreden.