asfalteer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- as·fal·teer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
asfalteren |
asfalteer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van asfalteren
- Ik asfalteer.
- gebiedende wijs van asfalteren
- Asfalteer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van asfalteren
- Asfalteer je?