articuleert
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: articuleert (hulp, bestand)
Woordafbreking
- ar·ti·cu·leert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
articuleren |
articuleert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van articuleren
- Jij articuleert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van articuleren
- Hij articuleert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van articuleren
- Articuleert!