approximeert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ap·proxi·meert

Werkwoord

vervoeging van
approximeren

approximeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van approximeren
    • Jij approximeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van approximeren
    • Hij approximeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van approximeren
    • Approximeert!