apporteert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ap·por·teert

Werkwoord

vervoeging van
apporteren

apporteert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van apporteren
    • Jij apporteert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van apporteren
    • Hij apporteert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van apporteren
    • Apporteert!