appelleer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ap·pel·leer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
appelleren |
appelleer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van appelleren
- Ik appelleer.
- gebiedende wijs van appelleren
- Appelleer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van appelleren
- Appelleer je?