appelleer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ap·pel·leer

Werkwoord

vervoeging van
appelleren

appelleer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van appelleren
    • Ik appelleer. 
  2. gebiedende wijs van appelleren
    • Appelleer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van appelleren
    • Appelleer je?