analogiseert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ana·lo·gi·seert

Werkwoord

vervoeging van
analogiseren

analogiseert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van analogiseren
    • Jij analogiseert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van analogiseren
    • Hij analogiseert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van analogiseren
    • Analogiseert!