alterneer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • al·ter·neer

Werkwoord

vervoeging van
alterneren

alterneer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van alterneren
    • Ik alterneer. 
  2. gebiedende wijs van alterneren
    • Alterneer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van alterneren
    • Alterneer je?