alterneren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • al·ter·ne·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘afwisselen’ voor het eerst aangetroffen in 1553 [1]
  • afgeleid van het Franse alterner of het Latijnse 'alternare' (met het achtervoegsel -eren)
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
alterneren
alterneerde
gealterneerd
zwak -d volledig

Werkwoord

alterneren

  1. (medisch) elkaar afwisselen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

84 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen