alpenstokken

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • al·pen·stok·ken
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de alpenstokkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord alpenstok
     Toen zijn wij gaan wandelen met de alpenstokken.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 10 februari 2020 Weblink bron
    John Bake, (eds. M.A. Schenkeveld-van der Dussen & W. van den Berg)
    brief aan Johanna Maria van Royen (7 augustus 1830) in: Reisbrieven. (1986), Querido, Amsterdam, ISBN 90214 0558 X, p. 85