allieerde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- al·li·eer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
alliëren |
allieerde
- enkelvoud verleden tijd van alliëren
- Ik allieerde.
- Jij allieerde.
- Hij, zij, het allieerde.
- Ik allieerde.
vervoeging van |
---|
alliëren |
allieerde