afzond

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·zond

Werkwoord

vervoeging van
afzenden

afzond

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afzenden
    • ... dat ik afzond. 
    • ... dat jij afzond. 
    • ... dat hij, zij, het afzond.