afzit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·zit

Werkwoord

vervoeging van
afzitten

afzit

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzitten
    • ... dat ik afzit. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzitten
    • ... dat jij afzit. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzitten
    • ... dat hij afzit. 

Gangbaarheid