afzakke
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·zak·ke
Woordherkomst en -opbouw
Werkwoord
vervoeging van |
---|
afzakken |
afzakke
- (in een bijzin) enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van afzakken
- ... dat men afzakke.
vervoeging van |
---|
afzakken |
afzakke