afwijst

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·wijst

Werkwoord

vervoeging van
afwijzen

afwijst

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afwijzen
    • ... dat jij afwijst. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afwijzen
    • ... dat hij afwijst.