afwerkte

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·werk·te

Werkwoord

vervoeging van
afwerken

afwerkte

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afwerken
    • ... dat ik afwerkte. 
    • ... dat jij afwerkte. 
    • ... dat hij, zij, het afwerkte.