Naar inhoud springen

afwendde

Uit WikiWoordenboek
  • af·wend·de
vervoeging van
afwenden

afwendde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afwenden
    • ... dat ik afwendde. 
    • ... dat jij afwendde. 
    • ... dat hij, zij, het afwendde. 
     Hij keek me medelijdend aan toen ik mijn hoofd schudde en het afwendde.[1]


  1. Victoria Holt
    “De Engelse gouvernante” (1981), Saga, ISBN 9788726484823