afvlogen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·vlo·gen

Werkwoord

vervoeging van
afvliegen

afvlogen

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afvliegen
    • ...dat wij afvlogen. 
    • ...dat jullie afvlogen. 
    • ...dat zij afvlogen. 

Gangbaarheid