afrukte

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·ruk·te

Werkwoord

vervoeging van
afrukken

afrukte

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van afrukken
    • ... dat ik afrukte. 
    • ... dat jij afrukte. 
    • ... dat hij, zij, het afrukte.