afris
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·ris
Werkwoord
vervoeging van |
---|
afrissen |
afris
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afrissen
- ... dat ik afris.
Gangbaarheid
- Het woord 'afris' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.