afreedden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·reed·den

Werkwoord

vervoeging van
afreden

afreedden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afreden
    • ...dat wij afreedden. 
    • ...dat jullie afreedden. 
    • ...dat zij afreedden.