afloert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·loert

Werkwoord

vervoeging van
afloeren

afloert

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afloeren
    • ... dat jij afloert. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afloeren
    • ... dat hij afloert. 

Gangbaarheid