aflast

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·last

Werkwoord

vervoeging van
aflassen

aflast

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aflassen
    • ... dat jij aflast. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aflassen
    • ... dat hij aflast. 

Gangbaarheid